Jungiaanse analyse: hoe specifiek?
Alleen hints van het nauwelijks merkbare verzorgen de vezels van het intieme (Francine Carrillo)
Het specifieke van Jungs therapeutisch werk is langzaam gegroeid vanuit Jungs eigen 'individuatie', met andere woorden vanuit zijn confrontatie met zijn eigen overweldigende inwendige beeldenwereld.
Hij ging die empirische beeldenwereld weifelend in theoretische begrippen gieten: de schaduw, de anima, de animus, het archetype, het Zelf.
Het gaat bij Jung altijd om introverte sensaties, inwendige gewaarwordingen, en niet om verstandelijke concepten. Vandaar dat hij zich steeds omschrijft als een empiricus: "... daar ik niet wens een wereld te construeren van speculatieve concepten, die enkel leiden tot de dorre concepten van een filosofische discussie, hecht ik aan die reflecties niet te veel belang. Indien die concepten voorlopig kunnen dienen om het empirisch materiaal te ordenen, hebben ze hun opzet waargemaakt. De empiricus heeft niks te zeggen over concepten (CW14:129 nt. 66)." Het gaat dus om ordenen van empirisch materiaal, meer niet.
Het puur intuïtief begrip 'Zelf' is het meest controversiële en fundamentele van Jungs psychologie, als een soort hoeksteen pas laat in 1950 beschreven, het is de sleutel tot zijn theorie en therapeutische aanpak. Het geeft Jung een aparte plaats in de dieptepsychologie en de psychoanalyse: het plaatst hem eigenlijk buiten de psychoanalyse.
Waarom?
Omdat Jung naast de instinctuele pool van de libido, die hij erkent en Freud daarin zijn terechte plaats geeft, ook en vooral de creatieve pool van de libido- vanuit zijn eigen empirie- beschrijft: de stuwende kracht van een 'Zelf'-de objectieve psyche- dat zich zoekt te verwezenlijken en daarvoor het bewuste ego als een spiegel nodig heeft. Dat heeft uiteraard implicaties voor zijn therapeutische aanpak: het onvoorspelbare, autonome, spirituele karakter van het onbewuste; door die lens zag Jung de dromen, symptomen, 'slips and errors', plotse intrusieve gebeurtenissen, synchroniciteiten. Bij Jung liggen de conflicten dus in twee verschillende registers: enerzijds het conflict tussen het ik en een verdrongen impuls of herinnering- het neurotisch conflict-, anderzijds het conflict tussen het ik en het gans andere, de objectieve psyche? De therapeutische aanpak gaat dus ook hiervoor oog hebben: naast de causale samenhang gaat er ook aandacht zijn voor nieuwe ontwikkelingen: het teleologisch aspect gericht op de toekomst. Dit komt tot uitdrukking in Jungs omschrijvingen van het symbool, het archetype, de transcendente functie, de overdracht, dynamieken gericht op betekenis en toekomst.
De Jungiaanse therapie behelst dus niet alleen een zich min of meer bevrijden uit een neurotisch kluwen, maar vooral een levenslange evolutie, individuatie, via een gedegen aandacht voor, en een confrontatie met de objectieve psyche.
Dirk Vergaert, 31/07/2019